Er waren eens horecabedrijven waar de mensen door de ondernemers met open armen werden verwelkomd. Om gezellig samen te eten terwijl ze lekker dicht bij elkaar aan tafel zaten. Waar je voor een borreltje naartoe ging of kon overnachten in een luxe kamer. Je werd er in de watten gelegd en genoot van de gastvrijheid. Je mocht er genieten, kletsen, zingen, dansen en sjansen. Je kwam er om bij elkaar te zijn. En het maakte de mensen gelukkig en blij.
Maar toen deed er zich een verschrikkelijke ramp voor. Microscopisch kleine deeltjes zaaiden dood en verderf. De mensen werden bang en raakten in paniek. Het was een onzichtbare vijand die toesloeg als je te dicht bij elkaar in de buurt kwam. De mensen verscholen zich in hun huizen met de deur goed op slot. Ze durfden niet meer samen te komen en keken elkaar argwanend aan.
De tovenaars in de regering van het land weifelden en twijfelden. Ze wisten niet goed wat te doen. Daarom maakten ze soms goede en soms slechte keuzes. Er ontstonden twee kampen in het land. De meegaande mensen en de opstandige mensen. Nieuwe regels waar ze ver weg van elkaar moesten leven werden de norm. En stukje bij beetje damden ze de besmettingen in. Alle mensen durfden weer een beetje blij te zijn. Ze zochten elkaar op afstand op en gingen weer wat meer genieten van het leven.
Maar de gruwelijke stukjes kwamen terug. Ze sloegen toe als een zee met zijn eb en vloed. Om hoop te brengen als de deeltjes zich terugtrokken en paniek te zaaien als ze weer tegen de kust van het land beukten. Ze brachten ook gemuteerde vriendjes mee. Maar die nieuwe ‘vriendjes’ verdrongen hun maatjes. Het waren geen echte vrienden, maar ze onderdrukten hun oude kompanen tot ze volledig waren verdwenen. Opgelost in het niets. Zonder scrupules storten deze nieuwe deeltjes zich daarna op hun prooi, de mensen.
Ondertussen zaten de twee opper tovenaars op hun troon, boven op de grote schuldenberg die ze veroorzaakt hadden. Vanaf die berg strooiden ze de mensen het zand in de ogen. Ze droegen hen op thuis te blijven en dat het dan wel goed zou komen. Want ze hielpen hen toch om te overleven?
De tovenaars vervolgden hun weg in de mist, waar ze maar beperkt zicht hadden. Ze hielden de handen van hun adviseurs vast en lieten zich door hen leiden in de mist. De andere mensen stonden langs de kant te roepen. Ze riepen adviezen, inzichten en vertelden over hun ervaringen en mogelijke oplossingen die ze gevonden hadden in hun eigen, persoonlijke gevecht met de deeltjes. Maar de tovenaars liepen door. Onderweg hoorden ze de mensen wel roepen. Maar het klonk als een verre stem, zacht en onduidelijk. Ze zagen de mensen door de mist niet en spitsten niet hun oren. De tovenaars creëerden een maatschappij waar mensen apathisch werden en zonder vreugde. Waar mensen elkaar argwaanden en niet alleen bang waren voor elkaar, maar zich ook lieten intimideren door andermans mening.
Een lange winter volgde. Aan het eind van de winter bedekte de ijskoningin het land nog eenmaal met een witte deken en bevroren alle waterwegen. Maar met het dooien van de meren en rivieren gingen ook de mensen ontdooien. De vogeltjes gingen weer fluiten en zongen hun lied uit volle borst. Met de zon op het gezicht kwam ook de moed bij de mensen weer terug. Niet langer waren ze als versteend, neerslachtig en zonder doel.
Een aantal horecaondernemers namen de regie over hun leven weer in handen. Niet door de confrontatie met de tovenaars aan te gaan. Nee, ze waren slim en wisten wat ze deden. Ze pasten zich aan en dachten in mogelijkheden zodat iedereen op een veilige manier toch samen kon zijn. De tovenaars waren ontzet en dreigden met meer beperkingen. Maar waar de tovenaars zich in vergisten, is dat niet alles beïnvloedbaar is. Je kunt de mensen angst aanjagen of er gebruik van maken. Je kunt ze zeggen wat ze niet mogen en wel moeten. Maar je kunt niemand vertellen wat hij moet denken. De geest ontsnapte uit de fles. Het verlangen naar vrijheid en zelfbeschikking, en de wilskracht om te leven en samen te zijn was te sterk.
Uiteindelijk muteerden de deeltjes zo snel dat ze fouten gingen maken. Sommigen mutaties waren link en gemeen. De deeltjes wilden elk immuunsysteem te slim af zijn. Maar in hun weergaloze drang om steeds meer mensen te besmetten, zwakte juist hun effectiviteit af. Er slopen steeds meer fouten in hun programmatuur en de lichamen van de mensen werden steeds wijzer en waakzamer. De mensen aten steeds gezonder en een sterke weerstand was geboren.
Na lange tijd kwam er een einde aan deze omvangrijke ramp. Af en toe laaide hier en daar nog een vuurtje op. Maar de tovenaars en het volk wisten hiermee om te gaan en blusten de brandjes. De mensen in het land likten hun wonden. Ze herdachten de slachtoffers, verzorgden de zieken, maar gingen ook weer leven en hun bedrijven opbouwen. Ze waren wel voorzichtiger dan voorheen maar niet meer bang. Want ze realiseerden zich dat niet alles wat je niet ziet, slecht hoeft te zijn. Want ook vrijheid en liefde waren niet zichtbaar. Maar meer dan ooit voelbaar.
Monique van Gevelt
‘Sprookjesverteller’
Ps. Achter elk sprookje zit een moraal. Soms verborgen, soms heel duidelijk. Een besef, iets om over na te denken, een bespiegeling of een les. Wat is dat voor jou?
Neem contact met mij op:
06 – 4257 9396
monique@vangevelt.nl